samenvatting

inkomsten

De grootste bron van rijksinkomsten zijn belastingen die je bij de aankoop of het bezit van goederen moet betalen. Dit worden ook wel indirecte belastingen genoemd. Zo moet je over elk product dat je in de winkel koopt een percentage aan btw (belastingen toegevoegde waarde) betalen. De bedrijven dragen deze omzetbelasting af aan de overheid. Over bepaalde producten, zoals benzine, sigaretten en alcohol, moet je naast de btw ook nog accijns kosten betalen. Als je een bestaand huis of andere bestaande onroerende zaak koopt, moet je overdrachtsbelastingen betalen. En als je een particuliere verzekering sluit, betaal je ook assurantiebelasting.

Behalve indirecte belastingen heft het Rijk ook belasting over inkomen en winst, en over vermogen. Dit worden directe belastingen genoemd. Zo moeten werknemers over hun salaris loonbelasting betalen. Zelfstandige beroepsbeoefenaren zoals advocaten, huisartsen en winkeliers met een eenmanszaak of firma betalen inkomstenbelasting over hun arbeidsinkomsten. Als je een erfenis of een schenking ontvangt, moet je successierechten betalen. En als je vermogen bezit (meer dan zo'n 22.000 per persoon) moet je daar vermogensbelasting over betalen. De rijksoverheid heeft ook nog andere inkomsten dan belastingen. Zo ontvangt het Rijk winstuitkeringen van bedrijven waarvan de rijksoverheid aandelen bezit ( de staatdeelnemingen), bijvoorbeeld van de bv Gasunie. De opbrengsten uit de verkoop van aardgas zijn de belangrijkste niet-belastingontvangsten van het Rijk.

De Belastingdienst int ook de sociale premies, dat zijn premies voor de volksverzekeringen (AOW, Anw, AWBZ) en de werknemersverzekeringen (WW,WIA). Dit geld wordt overgemaakt naar de sociale verzekeringsinstellingen, die daarmee zorgen voor de uitkeringen.

tekorten en schulden

Als je meer geld uitgeeft dan je ontvangt, heb je een probleem: je hebt een financieringstekort. Over geleend geld moet je rente betalen. Als je jaar na jaar te veel uitgeeft, wordt het bedrag aan rente en aflossing steeds hoger. Dit geldt ook voor de collectieve sector. De EMU bestaat uit landen die in 1999 de euro hebben ingevoerd. De EMU schrijft voor dat in elk lidstaat het financieringstekort van de collectieve sector niet groter mag zijn dan 3% van het binnenlandse in komen in dat land. Het financieringstekort van de collectieve sector wordt daarom ook wel het EMU-tekort genoemd.

De schuld van de hele collectieve sector (rijksoverheid, lagere overheden en de instellingen voor sociale zekerheid en zorg) wordt de EMU-schuld genoemd. En EMU-schuld van een land dat lid wil worden va de Europese Economische en Monetaire Unie (EMU) mag niet hoger zijn dan 60% van het binnenlandse product (binnenlands inkomen). De EMU-schuld en het EMU-financieringstekort worden in alle EMU-landen op dezelfde manier berekend.

Maak een gratis website. Deze website werd gemaakt met Webnode. Maak jouw eigen website vandaag nog gratis! Begin